Doorgaan naar hoofdcontent

Kurisumasu

Rinkelende belletjes en een grote grijnzende kerstman die met een gouden zweep de rendieren aanspoort. Het scherm op het hoogste gebouw zendt onafgebroken reclames uit. ‘Ho ho ho’, hoort iedereen op het drukke kruispunt waar honderden mensen oversteken. Netjes en in gelijke tred over de vijf zebrapaden in dit door stoplichten geregisseerde stukje stad. De witte wolkenpartij boven de mensenmassa dijt uit, bolt op en pakt zich samen. De voetgangers kijken zonder uitzondering vooruit. Naar het groene licht dat hen verder brengt, naar een volgende afspraak of ander stadsdeel, de aanloop naar kerstavond. Het donker valt vroeg in. Op het middelste zebrapad loopt een jongen. Een donkerblauwe dekbedjas met een gezicht verstopt in de zilverbonte kraag. Zijn donkere ogen volgen de voeten voor hem. Hij sloft in de richting van de neonreclame waar de kerstman het beeld uit rijdt naar verten vol sneeuw. In de meute stevent een babbelend meisje aan een vrouwenhand op hem af. Ze moet kiezen of ze haar moeder even loslaat of op haar tegenligger botst. Met een hupje komt ze los en cirkelt om de jongen heen zonder haar mond te houden. Hij kijkt geërgerd op en zijn rode oren komen eventjes boven de kraag uit, waarna hij peinzend verder loopt. Hij volgt een onduidelijke route en werpt af en toe een blik in een etalage. Dan haalt hij een hand als een kam over zijn pony en laat de vier vingers op zijn voorhoofd rusten met de duim vermoeid tegen zijn wang. Als de eerste kleine vlokjes vallen kijkt hij omhoog. Zijn ogen flitsen in de richting van zijn zakkende wenkbrauwen. Een vlokje in zijn oog. Even knippert hij en ziet het nat warrelen van bleke stippeltjes. 
De jongen loopt een 7-eleven in, koopt een roombroodje en vraagt bij het afrekenen om een cappuccino. Hij wacht op zijn koffie, grist wat zakjes suiker en servetten mee en pakt een plaats aan het raam naast de uitgang. Als hij zijn jas om de leuning hangt zien we zijn smalle schouders in de donkerblauwe sweater. Wat we nog niet weten, is dat hij uren door Tokio heeft gelopen.

Hij is achttien jaar en heet Itsuki. In april gaat hij studeren. In Nagoya, dat was de bedoeling. De toelatingsexamens waren in oktober en die heeft hij dus verprutst. Wekenlang is er thuis gezwegen tot de uitslag kwam. Dat was november. Begin december barstte de bom. Zijn vader sloeg hem met een vlakke hand en noemde hem een nietsnut, terwijl zijn moeder huilde en hij uit frustratie een kom rijst van tafel veegde. Meteen daarna rende hij naar zijn beste vriend Nobu, niet van plan om ooit terug naar huis te gaan. 
Nobu’s familie is begripvol en geduldig. Itsuki mag op adem komen. Maar er staat een skivakantie gepland en Itsuki kan niet mee. Of hij niet een kleine week naar huis kan. Toen mevrouw Arakawa daarover met zijn moeder belde, is hij het huis uitgestapt. Met zijn Eastpak, een bankpas en wat geld op zijn rekening. Zonder plan.
Hij ging naar de oprit van de snelweg. Hier stoppen auto’s en vrachtwagens die in de richting van Tokio gaan. Met een ballpoint uit zijn etui schreef hij twee grote tekens op een lege doos,  en. Hij moest aardig wat krassen om ze groot genoeg te maken. Vier ritten en veertien uur later zette een jong stel hem driehonderd kilometer verderop af, bij het stadion in Saitama. Het grootste stadion van Japan. Duizelend van opwinding. Wat een machtig gevoel hier te zijn, hij kent het alleen van TV. Maar wat moet je op vrijdagmorgen om acht uur doen? Hij nam de stoptrein naar het centrum van Tokio en voelde zich een wereldburger. Hij had het geflikt. Hij zou wat meemaken in de hoofdstad. Genoeg te zien in de vierentwintig uurs economie. Vermaak alom en weg van de bekrompenheid uit Aichi.
De slaap kreeg hem snel te pakken. Een nacht liften is niet niks. Lopen van Harajuku naar Yoyogipark. Toen hij met rood-witte Starbucks beker op een bankje zat, werd het hem zwaar te moede. Mannen alleen, in pak en met haast. Vrouwen als zijn moeder met make up en wollen mantels. Met een elegante flair die je in Aichi niet ziet. Als in een parade trokken ze aan hem voorbij. Mooie meisjes aan de zijde van jongens. Net iets ouder of even oud als hij. Verzorgde kapsels en een zelfverzekerde houding. Hem zagen ze niet.
Die nacht sliep hij in een internetcafé. De perfecte manier om zich eindelijk uit te kunnen strekken. Een eigen hokje van twee bij één. Op de zwarte plastic mat kwamen de tranen, terwijl hij zich onder een rood fleecedekentje probeerde te wurmen. Zijn spijkerbroek irriteerde aan zijn heupen en hij voelde zich brak. Waar was de euforie van de vorige nacht? Toen hij de lichtjes van Tokio zag?


Nu heeft hij een dag door het centrum gedwaald. Duidelijk een illusie armer. Daar zit hij in die 7 eleven. Hij roert in zijn koffie en kijkt een halve seconde op, wanneer een grote man plaatsneemt op een kruk naast de zijne. Die knikt hem toe, maar Itsuki reageert nauwelijks. Even knipperen met de ogen en dan weer staren naar het tafelblad. De man heeft maar één hand vrij, de rechterarm bungelt in een witte doek. Met zijn linkerhand zet hij zijn koffie neer, pakt een suikerzakje uit de mitella en scheurt met zijn tanden de bovenkant open. Dit gaat wat onhandig, waardoor de suiker uit het zakje kiepert voordat het de koffie bereikt. Overal witte korrels en een stevige vloek over tafel: ‘Klotezooi!’
Het werkt als een knip van de vinger. Het lijkt of Itsuki uit een hypnose komt. Hij pakt één van de vele zakjes voor hem en strooit het leeg in de koffie van de man. Met een servet veegt hij de tafel schoon. Dankbaar knikkend mompelt de man een ingehouden ‘sorry’. ‘Het geeft niks’, zegt Itsuki. ‘Jawel, ik moet niet vloeken naast zo’n nette jongen als jij, het flapte er zomaar uit’. En ongevraagd vertelt de man dat hij hier komt voor een lampje. Hij heeft net nog boodschappen bij zijn moeder gebracht. Extra veel: het is immers kerst. En voor hij weer wegging, zag hij het kapotte peertje in de gang. Dan maar weer naar de winkel. Bij de kassa kreeg hij onweerstaanbare trek in koffie. Want hij is zo ontzettend moe. Van zijn werk, zijn gebroken arm, de zorg voor zijn moeder, zijn eerste kerst alleen: ‘Alles kwam eruit bij die verdomde vloek’.
Itsuki luistert. Port onhandig een goedbedoeld elleboogje richting de man. En dan vertelt hij zomaar zijn verhaal. Van het liften, van het weglopen en het falen bij de examens. Hij heeft nog nooit zoveel gepraat. Maar er heeft ook nog nooit iemand naar hem geluisterd.
De man zet na de laatste slok zijn kopje terug. Dan steekt hij fier zijn goeie hand uit: ‘Even voorstellen, ik ben Haruki. Ga je mee naar mijn moeder?'
Nog geen uur later in de warme keuken van een luxe appartement. Itsuki heeft het lampje vervangen en wast de sla. ‘Mamasan’ loopt driftig heen en weer tussen de keuken en de gang. Dan gaan ze aan tafel en Haruki neemt een glas sake: ‘Merri kurisumasu'!



Reacties

Populaire posts van deze blog

Een Japanse scholier in huis

Ruimte De vorige winter is voor mij in een waas gehuld. Ten tijde van de boekpresentatie van Tokiko lag de wereld volledig stil. Boekhandels waren gesloten en bioscopen gingen dicht: de coronapandemie hield de wereld in zijn greep. Voor mij persoonlijk kwam er een crisis bovenop: capsulitis adhaesiva . In de volksmond frozen shoulder . Neem van mij aan dat dit woord niets zegt. Het niet kunnen bewegen van de schouder is één. De allesomvattende pijn is het serieuze probleem. De zwaartekracht maakte dat wandelen al zeer deed: bij elke stap een pijnscheut in het bovenlijf. Verdoven was de enige optie: tien pijnstillers overdag en THC voor de nacht. In de zomer begon het beter te gaan; de pijn zwakte af. En met hulp van fysiotherapie ging ik langzaam vooruit. Maar ik werd vreselijk somber van het koele natte weer. Veel grenzen gingen open en die van Japan bleef potdicht*. En hoe meer ik daar bij stilstond, hoe vervelender dat voor me werd. Ik begon met opruimen. Niet zomaar een beetje

Doe wat je wilt en alles komt goed

Elke dag hoor ik ‘ik ga douchen’ en ‘ik ga boven’.  Waarom is dat laatste niet goed? Het is immers: ‘I go upstairs’?  Het zijn kleine dingen die me opvallen, omdat mijn gastzoon Nederlands leert. Zal ik er iets van zeggen of niet? Het is al heel fijn dat Haruto aangeeft dát hij naar boven gaat, want dat heb ik hem moeten leren. Dat het netjes is als je af en toe iets zegt. Zeker als je naar boven of naar buiten gaat. Ik vraag me af waarom Haruto zich zo muisstil door ons huis begeeft. Is de manier waarop je ruimte inneemt cultuurbepaald? Ik denk van wel. Ik ben goed in observeren. In mijn tijd op de pedagogische academie was dat een ‘vak’. We kregen leerling-observatie-opdrachten mee op stage. Heerlijk vond ik het om bepaald gedrag te turven vanuit een stoel achterin de klas. Je kunt daar zoveel informatie uit halen. Het is een tweede natuur geworden. In elke cultuur kennen we gewenst en ongewenst gedrag. Iedere opvoeder weet dat je gewenst gedrag kunt stimuleren en dat je ongewens

Level up!

Je fietssleutel ligt binnen handbereik en je aait liefdevol de lange haren van Ekko, die zich uitstrekt over de plek waar net nog je ontbijtbord stond. Je draagt je zwarte hoodie met capuchon en daaroverheen het rode dons jack van je vader. Als ik om acht uur beneden kom, vraag ik of je Ekko zult missen. Je zegt ja.   Na school fiets je naar je nieuwe gezin. Een volgende stap in je culturele uitwisselingsjaar. Het gaat anders dan toen je bij ons kwam. Zo weet je van deze mensen nog vrijwel niets: je weet geen namen en hebt alleen een adres. Op de kennismaking dag gooide een positieve test roet in het eten en nu de familie uit quarantaine is kom je meteen voor het eggie. Je blijft daar tot de zomervakantie. Straks zul je voor de laatste keer uit Heiloo vertrekken, om de inmiddels bekende zes kilometer langs de uitgestrekte polder te fietsen. Vanaf morgen kun je het lopend af. Je komt in een gezin met kinderen terecht. En in plaats van katten zijn daar vissen in huis. Dochterlief mag