Doorgaan naar hoofdcontent

Waar vandaan? (fictie)

Een week na de uitvaart zijn we met zijn vieren het landhuis doorgegaan. We hebben zonder gekibbel spullen uitgezocht waaraan we verknocht waren en er is een inventarislijst voor de taxateur opgesteld. In de middag ben ik naar het Hoeske gelopen en ik heb daar een vluchtige blik in geworpen om te zien wat mijn vader en tantes al dachten. Van de dakgoot hing een overdaad aan groen. Binnen stond niet heel veel meer. Een bureautje en een stoel. De ramen moesten nodig open om de boel wat te luchten. Papa en zijn zusters hoefden het niet eens te zien. “Dat komt wel Nini, als het huis verkocht is”, zei mijn vader.

Die avond denk ik aan zomers bij oma. Logeren op het bloeiende landgoed. De stapkeien tot achterin volgen om te kijken waar zij schreef. Erheen hinkelen voor een avontuur. Slapen onder sterrenstof, want zoals oma zei: “verhalen komen uit de hemel gedwarreld”. Ze had Kelle daar ooit gevonden. Het kraaienjong uit de druivenrank lag meer dood dan levend achter het Hoeske. Weken later koos het beestje de druif onder het afdak als vast plekje voor de nacht. Hij kuierde vaak over het landgoed, pikkend door het gras. Tot ergernis toe kon hij op het raam tikken om oma’s aandacht. Totdat hij uitvloog zo’n tien jaar geleden. Ik zucht…
Wat zou ik graag nog eens een etmaal daar verblijven.

Zaterdag vroeg naar de markt voor verse waren. Drie uur later draai ik het kiezelpad op en loop met volle tassen over het landgoed. Vale gordijntjes wapperen uit de nog openstaande ramen. Binnen oogt het donker en ik schraap  mijn keel om de stilte niet te hoeven horen. Het keienpad voert me naar de houten deur van oma’s schrijfhuisje. De lage blauwe bloemetjes bedekken een groot deel van alle discuskeien. Vergeet-mij-nietjes, dat is waar ook. Als ik morgen weg ga, zal ik er wat uitgraven.

Mijn elleboog duwt de klink omlaag en ik help de klemmende deur een handje met mijn heup. Mijn ogen schakelen van zonlicht naar hier. Een bewegende schaduw op het secretaire. Een zwarte schim krijst een schelle kras. Het lijkt of hij blaast en ik deins achteruit. Slechts één ogenblik, want het klinkt me vertrouwd.
‘Kelle!’ Het is toch niet waar? Ik kan het niet met zekerheid zeggen, want de zwarte kraai draait zich van me af. Half rennend, bijna vliegend, beweegt hij naar het open raam. Daar kantelt hij zijn platte koppie en kijkt me triomfantelijk aan.

Hij gaat en vliegt aan. En al komt hij niet meer binnen, we zijn samen te gast. Ik hoor hem over de dankrand trippelen als ik rozig nog een wijntje inschenk. Later rol ik mijn matje uit en het hoofdeinde komt uit onder het secretaire. Liggend op mijn rug typ ik een sms’je aan mijn vader. Alles goed hier. En dan zie ik het gespannen elastiek, dat met verroeste punaises in een zigzagvorm onder het bureautje is gepind. Daartussen hangt het vol met verweerde luchtpostenveloppen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een Japanse scholier in huis

Ruimte De vorige winter is voor mij in een waas gehuld. Ten tijde van de boekpresentatie van Tokiko lag de wereld volledig stil. Boekhandels waren gesloten en bioscopen gingen dicht: de coronapandemie hield de wereld in zijn greep. Voor mij persoonlijk kwam er een crisis bovenop: capsulitis adhaesiva . In de volksmond frozen shoulder . Neem van mij aan dat dit woord niets zegt. Het niet kunnen bewegen van de schouder is één. De allesomvattende pijn is het serieuze probleem. De zwaartekracht maakte dat wandelen al zeer deed: bij elke stap een pijnscheut in het bovenlijf. Verdoven was de enige optie: tien pijnstillers overdag en THC voor de nacht. In de zomer begon het beter te gaan; de pijn zwakte af. En met hulp van fysiotherapie ging ik langzaam vooruit. Maar ik werd vreselijk somber van het koele natte weer. Veel grenzen gingen open en die van Japan bleef potdicht*. En hoe meer ik daar bij stilstond, hoe vervelender dat voor me werd. Ik begon met opruimen. Niet zomaar een beetje

Doe wat je wilt en alles komt goed

Elke dag hoor ik ‘ik ga douchen’ en ‘ik ga boven’.  Waarom is dat laatste niet goed? Het is immers: ‘I go upstairs’?  Het zijn kleine dingen die me opvallen, omdat mijn gastzoon Nederlands leert. Zal ik er iets van zeggen of niet? Het is al heel fijn dat Haruto aangeeft dát hij naar boven gaat, want dat heb ik hem moeten leren. Dat het netjes is als je af en toe iets zegt. Zeker als je naar boven of naar buiten gaat. Ik vraag me af waarom Haruto zich zo muisstil door ons huis begeeft. Is de manier waarop je ruimte inneemt cultuurbepaald? Ik denk van wel. Ik ben goed in observeren. In mijn tijd op de pedagogische academie was dat een ‘vak’. We kregen leerling-observatie-opdrachten mee op stage. Heerlijk vond ik het om bepaald gedrag te turven vanuit een stoel achterin de klas. Je kunt daar zoveel informatie uit halen. Het is een tweede natuur geworden. In elke cultuur kennen we gewenst en ongewenst gedrag. Iedere opvoeder weet dat je gewenst gedrag kunt stimuleren en dat je ongewens

Level up!

Je fietssleutel ligt binnen handbereik en je aait liefdevol de lange haren van Ekko, die zich uitstrekt over de plek waar net nog je ontbijtbord stond. Je draagt je zwarte hoodie met capuchon en daaroverheen het rode dons jack van je vader. Als ik om acht uur beneden kom, vraag ik of je Ekko zult missen. Je zegt ja.   Na school fiets je naar je nieuwe gezin. Een volgende stap in je culturele uitwisselingsjaar. Het gaat anders dan toen je bij ons kwam. Zo weet je van deze mensen nog vrijwel niets: je weet geen namen en hebt alleen een adres. Op de kennismaking dag gooide een positieve test roet in het eten en nu de familie uit quarantaine is kom je meteen voor het eggie. Je blijft daar tot de zomervakantie. Straks zul je voor de laatste keer uit Heiloo vertrekken, om de inmiddels bekende zes kilometer langs de uitgestrekte polder te fietsen. Vanaf morgen kun je het lopend af. Je komt in een gezin met kinderen terecht. En in plaats van katten zijn daar vissen in huis. Dochterlief mag